Grensgebied
Dieses Land ist in ernstem Zustand aufgrund der architektonischen Nonchalance seiner vielen Eigentümern. Ich habe diese Forschung vor einigen Jahren, in der Hoffnung, dass eines Tages zu neuem Leben, um diese schöne Schmuckstück, vielleicht das schönste Dorf im Val d’Elsa geben zu dienen.
Katia di Leo ©
Linari is een klein middeleeuws versterkt stadje gebouwd op een heuvel op 225 meter boven de zeespiegel en gelegen in een dominante positie tussen de heuvels van Valdelsa op 2 km van de rivier Elsa.
De naam Linari komt van Linearis, plaatsnaam van Latijnse herkomst dat betekent limiet, drempel, grenspost dat overeenkomt met de geografische ligging omdat het stadje gelegen is aan de grens tussen het territorium van Florence en Siena.
Een eerste geschreven getuigenis aangaande het kasteel van Linari is gevormd door het contract met het niet ver gelegen Badia a Passignano daterend van 1072. Vroeger was het kasteel van Linari gelegen aan de fysische, politieke en gerechtelijke grens van het Florentijnse graafschap, langs drie zijden natuurlijk beschermd door bergkloven, en werd een versterkt gebied genoemd dat de weg controleerde naar S.Gimignano en Val d’Elsa, en de uitstulping van de Via Francigena. Dit was ook de reden waarom Linari werd betwist door de grote feodale machten en nadien door de stedelijke machtshebbers.
Ook hier zoals in andere gebieden van de Valdelsa, begonnen begin de veertiende eeuw kapitaalinvesteringen door de burgers en het proces van machtsformaties zich te manifesteren, een gegeven dat zich langzamerhand nog versterkte. De eerste eigenaars van het kasteel waren de “Cadolingi van Fucecchio”, maar spoedig werd het kasteel onafhankelijk en een vrije gemeente vanaf 1279, in 1292 werd het een deel van het genootschap van Sint-Donatius uit Poggio, dit leidde tot belangrijke voordelen waaruit een grote welvaart voortvloeide. De gemeente werd gevormd boven het gebied van het kasteel, door geïsoleerde lokaliteiten, dorpen, en groepen van rurale woonsten van welke de herinnering blijft in de namen zoals: Podere Donatea, Podere Sertofano, Podere Poggetto, Podere Arte, Capalle, Selva, Giugnano e Vignano. Dit alles resulteerde in het feit dat de gemeente Linari voorzien was van 400 soldaten, een aanzienlijk aantal voor deze tijd en dit was een teken van een grote belangrijkheid.
De republiek Florence heeft vervolgens niet nagelaten Linari aan zijn controle te onderwerpen. Deze onderwerping was het begin van haar achteruitgang. In 1432 werd het kasteel belegerd, veroverd en zwaar beschadigd door de troepen van Filippo Visconti uit Siena. Alle gevangenen werden gedood en de mooiste vrouwen werden naar de bordelen van Siena gebracht. Niccolo van Tolentino herveroverde het in slechts zes dagen en vestigde er het centrum van zijn leengoed.
Een bekoorlijke getuigenis daaromtrent van Leonardo da Vinci was het volgende: “Met enorme snelheid kwam men in Linari aan, het kasteel versterkt van nature en door de vijand, voorzien van waardevolle verdedigers. Uw praal met de allerhoogste moed en ongelooflijke kracht, zonder mortieren en andere gevechtsinstrumenten, enkel en alleen met het handgevecht, heeft veroverd en gewonnen.”
In 1500 tengevolge van de éénheid van het Groothertogdom werd de strategische belangrijkheid van Linari veel minder. Ook de families Gherardini, Guidi Capponi, de edelmannen Mancini Ridolfini, en de familie Baldi kunnen vermeld worden als de opeenvolgende eigenaars.
In de negentiende eeuw werd het kasteel gerestaureerd en intensief verbouwd naar de smaak van de tijd. Zo werden er neogotische concepten aan toegevoegd die helaas de originele middeleeuwse structuren niet hebben gespaard, zoals het huis van de heer met haar toren en andere landelijke gebouwen langs de centrale geplaveide weg .Deze weg is vandaag slechts voor een stuk begaanbaar. Dergelijke weg verbond de verdwenen ingangspoorten. De noordelijke werd de “Porta a Salti” genoemd, waarvan er nu een middeleeuwse reconstructie van bestaat uit het begin van de twintigste eeuw. De zuidelijke poort werd waarschijnlijk de “Porta al Perone” genoemd. De noordelijke poort “Porta a Salti” werd waarschijnlijk zo genoemd omwille van de natuurlijke inzinkingen die de grond met tufsteen kenmerkt op deze moeilijk toegankelijke helling. Langs de zuidrand is de toegang makkelijker omdat het terrein gelegen is in een hoogvlakte die zich verspreidt en verenigt in de zachtere valleikom.
Aan de voeten van de heuvel waarop Linari zich verheft lopen drie stroompjes; de Drove, de Staggia en de Bozzone, alle drie zijarmen van de Elsa. De muren met elliptische vorm zijn bijna verdwenen, met uitzondering van twee torens en de basis van een vervallen derde. Linari heeft twee belangrijke kerken, de hoofdkerk van S. Maria die gelegen is binnen de versterkte omheining en die gebouwd is op de plaats van de vroegere rotsburcht. Zij is gedeeltelijk ingestort maar er is nog een inscriptie te zien die herinnert aan Linari als vrije gemeente. Buiten de ommuring ligt de kerk van Santo Stefano, deze werd geciteerd in 1202 als toebehorend aan de gemeente Semifonte. Het is een mooie kerk in romaanse stijl met bijgevoegde gotische elementen. Zij heeft een uniek middenschip met bijhorend oratorium van S. Carlo Borromeo.
DE SAMENLEVING
Gedurende het feodale tijdperk behoorde het grootste deel van de inwoners van Linari tot de klasse van de horigen, ofwel tot degenen die onroerend goed in erfpacht hadden ontvangen en zware en meerdere verplichtingen hadden. De erfpachter kon niet zonder de consensus van de Heer de huizen of terreinen vervreemden, ook moest hij nachtwaker spelen op het glacis en aan de poorten van het kasteel. Bovendien moest hij voldoen aan zijn jaarlijkse verplichtingen tegenover de Heer. De onderdanige en zware situatie van het merendeel van de onderhorigen was aanleiding in de twaalfde eeuw tot de hardnekkige strijd van de onderdrukten om zich te onttrekken aan de aangenomen verplichtingen. Op 29 mei 1270 werd Linari voor de eerste maal een vrije gemeente. Dit werd geregeld door consuls en werd waarschijnlijk tot stand gebracht door bescheiden eigenaars, landbouwers en dagloners. Wanneer men iedereen moest bijeenroepen werd er een bijeenkomst gehouden in de kerk van S. Maria, met de consuls en een notaris die zich bezighield met het laten betalen van de boetes en die getrouw de verslagen aan Florence overmaakte. De bijeenkomst werd aangekondigd door het luiden van de klok en door de stem van de omroeper, volgens de lokale gebruiken. Tot de algemene vergadering werden alleen toegelaten diegenen die de openbare belastingen betaalden en daardoor werden de proletariërs en diegenen zonder bezittingen uitgesloten. Er werd berekend dat in deze tijden de bevolking van Linari bestond uit ongeveer 1.500 personen. Tot voor enkele jaren geleden stond er een gemetselde gedenksteen op de muur van het publieke waterreservoir die herinnerde aan het moment waarop Linari een vrije gemeente werd. (MCCCLXIX…COMUNE…LINARI…P.TO APPIANO) Boven het waterreservoir bevindt er zich een kleine kamer dat een gedeelte was van het vroegere gemeentehuis, met daartegen een klein pleintje dat “platea communis” werd genoemd. Het gebouw werd afgebroken in 1844 omdat het te gevaarlijk werd. De begrensde muren van het kasteel maakten dat de huisjes bijna op elkaar stonden. Vele huisjes waren hutjes of krotten. In het kasteel leefden enkele rijke families, maar meer families bestonden uit mensen die hun zwaar werk met veel zweet uitvoerden. Het grootste deel van de bevolking bezat niets Binnen de muren waren er in het tufsteen verschillende holen gemaakt die in het begin als woning dienden. Er werden veel wijngaarden, olijfbomen, tarwe en gerst gecultiveerd. De grond werd in “staioli” gemeten en verdeeld in “panora” en pugnora”. De olie werd gemeten in “broccola”.
Geldspelen waren verboden en er stonden strenge straffen op, zowel voor de speler als voor de toeschouwer. Waren wel toegelaten: schaken, “aliossi”, “marelle”(soort tegelspel) en pijlschieten. Zowel de eigenaars als mensen zonder bezit dienden belastingen te betalen aan de Kerk, en in de maand mei diende men de straten en rivieren in de eigen gemeente te herstellen. De eigenaars dienden ook de straten proper te houden en in augustus moesten de heggen gesnoeid worden. Indien gedurende een begrafenis iemand geen afscheid ging nemen van de dode werd hij gestraft met en boete van twintig munten. Ook was er een straf voorzien wanneer er niemand de priester opwachtte aan het huis van de overledene om die naar de kerk en kerkhof over te brengen. De vrijdag was het verboden om delinquenten op te pakken omdat het dan marktdag was van Sint Donatius. Het was ook verboden om stenen te gooien op het dak van de huizen. De boete werd verdubbeld wanneer er stenen naar vensters werden gesmeten waar een vrouw verbleef. Het dorp was versterkt aan de grens met de onverzoenlijke en twistzieke steden Siena en Florence. Er was veel ellende onder de boerenbevolking, kwam daar nog bovenop de voortdurende staat van oorlog tussen de twee steden. Bestormingen, doden, verwoestingen van gecultiveerde akkers en deportaties van inwoners waren daar allemaal het gevolg van. In het verleden was het hier zeker geen idyllische plek. Hoewel het dal tussen Linari en Sant’Appiano, Valcanora is genoemd. En dit verwijzend naar het gezang van de overvloed van vogels, het geluid van de twee waterbronnen, en de geur van de bloemen uit het bos.
KERKEN VAN LINARI:
De kerk van S. Stefano te Linari, gesituëerd buiten het kasteel en ten zuidwesten van de heuvels uitziend op de vallei van de Elsa werd beschreven als een eenvoudige kerk toebehorend aan het grondgebied van Emifonte vooraleer ze werd vernietigd op 7 april 1202. Tussen 1260 en 1266 onderging men zware beschadigingen door de Florentijnse Gibellijnen die de eigendommen van de Florentijnse Guelfen vernietigden. Vanaf 1266 tot 1277 werd ze onderhorig aan de hoofdparochiekerk van Sant Appiano. Aan de kerk van S. Stefano was ook een gemeenschap van kanunniken verbonden zoals blijkt uit de Rationes Decimarim dd. 1276-77 en de daaropvolgende documenten. Gedurende de ganse veertiende eeuw was Linari en omgeving het centrum van talrijke verschuivingen waarvan de talrijke hospitalen en herbergen getuigen: Cortebuona (einde 1348), S. S.Niccolò (vanaf 1289, tegenwoordig verdwenen, waar de pelgrims naar Rome overnachtten), S. Maria (1313). Deze functies brachten bij tot een discrete welvaart in de ganse veertiende eeuw. De afwezigheid van priesters op de plaats zelf bracht een aftakeling van de kerk mee. In 1446 was ze bijna volledig verwoest. De kerk onderging in de zeventiende eeuw ingrepen met veel barokke elementen. Rond 1930 werden restauratiewerken uitgevoerd waarbij de middeleeuwse structuur aan het licht kwam en werden de barokke elementen verwijderd zodat haar originele soberheid terugkwam. De structuur van deze landelijke kerk is typisch voor de veertiende eeuw. Een rechthoekige plattegrond gebouwd in stenen met gotische elementen in de bogen van de vensters met één opening, zonder apsis en met zandstenen als basis. Onder de dakhelling van elke laterale muur bevinden zich zes vensters, terwijl aan de voorgevel een ronde boog de moderne poort domineert. Aan de muur van de galerij zijn drie vensters met archivolten in baksteen. Romaanse elementen zijn zichtbaar in het lagere gedeelte van de muur aan de noordzijde waar een elegante deur met een boog gemaakt uit origineel Florentijns terracotta is. De draagbalk is in een zigzagmotief. Dit alles wijst erop dat de kerk werd gebouwd tussen de elfde en dertiende eeuw.
De archivolt van de deur tussen het koor en de sacristie is veertiende-eeuws .Binnenin is er een éénkleurig fresco van een draak die een man en een ridder met lans verslindt. De klokkentoren, in vierkantsvorm en gotisch van stijl, zou meer elan gehad hebben indien het piramidepunt zou afgewerkt zijn. Dicht bij de kerk is er een oratorium van de laat zeventiende eeuw, opgedragen aan S. Carlo Borromeo die er te gast was. Op het altaar van het oratorium is er een stenen tabernakel met renaissancestijl. In het timpaan is er een trinitair zinnebeeld dat drie gebaarde gezichten voorstelt. Dit zinnebeeld, hoewel niet gewaardeerd door de kerkelijke overheid, vindt men ook in de meer belangrijke kerken zoals S. Stefano en S. Trinità in Florence. In de kerk vierde men het feest van S. Apollinare omdat men dacht dat de naam Linari afkomstig was van de naam van de heilige. In de kerk worden er erediensten gehouden en kan bezocht worden. De kerk S. Maria te Linari was de parochiekerk van het kasteel en werd gebouwd op de plaats van de rotsburcht in de dertiende eeuw. De Romaanse constructie had een kleine halfronde apsis die verdwenen is bij de zeventiende-eeuwse verbouwing. In het binnengedeelte van de kerk zijn de barokke structuren aan het vervallen. De mooie klokkentoren daartegen die in de zeventiende eeuw werd gebouwd is een mooi zicht tussen de heuvels. Het was vanaf die kerk dat de inwoners van Linari de hulp of vijanden die arriveerden in zicht kregen. De vijand had geen vrije weg en moest langsheen het kasteel om naar Poggibonsi en Certaldo te gaan.. Hij verschool zich in de bossen en moest de bergrivieren doorwaden die soms de Valcanora onder water deden lopen. De kerk deed ook dienst als zetel van de volksvertegenwoordiging en van de Raad. Op het einde van 1313 had de kerk twee genootschappen: de sociëteit “Sancte Marie” dat de pelgrims en armen onderdak gaf en de sociëteit “discipline” dat een vereniging was van boetelingen, zoals er veel waren in de steden als Florence en Siena. De kerk had heel wat kunstwerken: twee schilderijen op paneel voorstellend de madonna met kind en heiligen. Deze werken werden door Florentijnse schilders gemaakt in de veertiende en vijftiende eeuw. Momenteel worden ze bewaard in de pastorie van S. Stefano.
WERKEN:
Mary with her child “S. Dorotea and Santa Lucia”. The paint made on a table (100 per 54 cm) represents Mary with her child between S. Dorotea it dated back to the florentine school of XIV century and it is attributed to a painter which is similar in style to Jacopo di Cione. The Madonna di Linari belongs to what is called sfera orcagnesca but it show an high artistic quality. We can see how the plastic mass of Mary take field on the entire square and how this sign of effusion is accompained by a little raise of the face. We can see the grace of the Saintswhich as little statues decorate the sacred group. We can notice also how the painter lean on the modelled stop the gradations which are similar to light gloves.
“S. Pietro fra Paolo e Giovanni Battista” is a work which represents peace, nice work made by chiselled and gold coper of Filarete. It belongs to the florentine school of the XV century. It was ascribed to Filarete because there are a lot of similarities with the door of the Vaticano. There are the same faces, the same way of drawing the beardes with subtle lines and similar decorations like for example Funds operated as a bizantiza ivory, heads of the putto in the lateral lunettes, the winged puttos, the architecture with corinthianfluted columns. The only important difference is in the drapery taht in Lipari is more free, fluid and plastic (it derived from the Ghibertinian phase of Donatello) while in Rome it was more rigid and linear. The peace of Linari seems to be antecedent to the Roman activity of the artist. In this case it would represent an aspect of his florentine.
Katia di Leo ©
Linari is een klein middeleeuws versterkt stadje gebouwd op een heuvel op 225 meter boven de zeespiegel en gelegen in een dominante positie tussen de heuvels van Valdelsa op 2 km van de rivier Elsa.
De naam Linari komt van Linearis, plaatsnaam van Latijnse herkomst dat betekent limiet, drempel, grenspost dat overeenkomt met de geografische ligging omdat het stadje gelegen is aan de grens tussen het territorium van Florence en Siena.
Een eerste geschreven getuigenis aangaande het kasteel van Linari is gevormd door het contract met het niet ver gelegen Badia a Passignano daterend van 1072. Vroeger was het kasteel van Linari gelegen aan de fysische, politieke en gerechtelijke grens van het Florentijnse graafschap, langs drie zijden natuurlijk beschermd door bergkloven, en werd een versterkt gebied genoemd dat de weg controleerde naar S.Gimignano en Val d’Elsa, en de uitstulping van de Via Francigena. Dit was ook de reden waarom Linari werd betwist door de grote feodale machten en nadien door de stedelijke machtshebbers.
Ook hier zoals in andere gebieden van de Valdelsa, begonnen begin de veertiende eeuw kapitaalinvesteringen door de burgers en het proces van machtsformaties zich te manifesteren, een gegeven dat zich langzamerhand nog versterkte. De eerste eigenaars van het kasteel waren de “Cadolingi van Fucecchio”, maar spoedig werd het kasteel onafhankelijk en een vrije gemeente vanaf 1279, in 1292 werd het een deel van het genootschap van Sint-Donatius uit Poggio, dit leidde tot belangrijke voordelen waaruit een grote welvaart voortvloeide. De gemeente werd gevormd boven het gebied van het kasteel, door geïsoleerde lokaliteiten, dorpen, en groepen van rurale woonsten van welke de herinnering blijft in de namen zoals: Podere Donatea, Podere Sertofano, Podere Poggetto, Podere Arte, Capalle, Selva, Giugnano e Vignano. Dit alles resulteerde in het feit dat de gemeente Linari voorzien was van 400 soldaten, een aanzienlijk aantal voor deze tijd en dit was een teken van een grote belangrijkheid.
De republiek Florence heeft vervolgens niet nagelaten Linari aan zijn controle te onderwerpen. Deze onderwerping was het begin van haar achteruitgang. In 1432 werd het kasteel belegerd, veroverd en zwaar beschadigd door de troepen van Filippo Visconti uit Siena. Alle gevangenen werden gedood en de mooiste vrouwen werden naar de bordelen van Siena gebracht. Niccolo van Tolentino herveroverde het in slechts zes dagen en vestigde er het centrum van zijn leengoed.
Een bekoorlijke getuigenis daaromtrent van Leonardo da Vinci was het volgende: “Met enorme snelheid kwam men in Linari aan, het kasteel versterkt van nature en door de vijand, voorzien van waardevolle verdedigers. Uw praal met de allerhoogste moed en ongelooflijke kracht, zonder mortieren en andere gevechtsinstrumenten, enkel en alleen met het handgevecht, heeft veroverd en gewonnen.”
In 1500 tengevolge van de éénheid van het Groothertogdom werd de strategische belangrijkheid van Linari veel minder. Ook de families Gherardini, Guidi Capponi, de edelmannen Mancini Ridolfini, en de familie Baldi kunnen vermeld worden als de opeenvolgende eigenaars.
In de negentiende eeuw werd het kasteel gerestaureerd en intensief verbouwd naar de smaak van de tijd. Zo werden er neogotische concepten aan toegevoegd die helaas de originele middeleeuwse structuren niet hebben gespaard, zoals het huis van de heer met haar toren en andere landelijke gebouwen langs de centrale geplaveide weg .Deze weg is vandaag slechts voor een stuk begaanbaar. Dergelijke weg verbond de verdwenen ingangspoorten. De noordelijke werd de “Porta a Salti” genoemd, waarvan er nu een middeleeuwse reconstructie van bestaat uit het begin van de twintigste eeuw. De zuidelijke poort werd waarschijnlijk de “Porta al Perone” genoemd. De noordelijke poort “Porta a Salti” werd waarschijnlijk zo genoemd omwille van de natuurlijke inzinkingen die de grond met tufsteen kenmerkt op deze moeilijk toegankelijke helling. Langs de zuidrand is de toegang makkelijker omdat het terrein gelegen is in een hoogvlakte die zich verspreidt en verenigt in de zachtere valleikom.
Aan de voeten van de heuvel waarop Linari zich verheft lopen drie stroompjes; de Drove, de Staggia en de Bozzone, alle drie zijarmen van de Elsa. De muren met elliptische vorm zijn bijna verdwenen, met uitzondering van twee torens en de basis van een vervallen derde. Linari heeft twee belangrijke kerken, de hoofdkerk van S. Maria die gelegen is binnen de versterkte omheining en die gebouwd is op de plaats van de vroegere rotsburcht. Zij is gedeeltelijk ingestort maar er is nog een inscriptie te zien die herinnert aan Linari als vrije gemeente. Buiten de ommuring ligt de kerk van Santo Stefano, deze werd geciteerd in 1202 als toebehorend aan de gemeente Semifonte. Het is een mooie kerk in romaanse stijl met bijgevoegde gotische elementen. Zij heeft een uniek middenschip met bijhorend oratorium van S. Carlo Borromeo.
DE SAMENLEVING
Gedurende het feodale tijdperk behoorde het grootste deel van de inwoners van Linari tot de klasse van de horigen, ofwel tot degenen die onroerend goed in erfpacht hadden ontvangen en zware en meerdere verplichtingen hadden. De erfpachter kon niet zonder de consensus van de Heer de huizen of terreinen vervreemden, ook moest hij nachtwaker spelen op het glacis en aan de poorten van het kasteel. Bovendien moest hij voldoen aan zijn jaarlijkse verplichtingen tegenover de Heer. De onderdanige en zware situatie van het merendeel van de onderhorigen was aanleiding in de twaalfde eeuw tot de hardnekkige strijd van de onderdrukten om zich te onttrekken aan de aangenomen verplichtingen. Op 29 mei 1270 werd Linari voor de eerste maal een vrije gemeente. Dit werd geregeld door consuls en werd waarschijnlijk tot stand gebracht door bescheiden eigenaars, landbouwers en dagloners. Wanneer men iedereen moest bijeenroepen werd er een bijeenkomst gehouden in de kerk van S. Maria, met de consuls en een notaris die zich bezighield met het laten betalen van de boetes en die getrouw de verslagen aan Florence overmaakte. De bijeenkomst werd aangekondigd door het luiden van de klok en door de stem van de omroeper, volgens de lokale gebruiken. Tot de algemene vergadering werden alleen toegelaten diegenen die de openbare belastingen betaalden en daardoor werden de proletariërs en diegenen zonder bezittingen uitgesloten. Er werd berekend dat in deze tijden de bevolking van Linari bestond uit ongeveer 1.500 personen. Tot voor enkele jaren geleden stond er een gemetselde gedenksteen op de muur van het publieke waterreservoir die herinnerde aan het moment waarop Linari een vrije gemeente werd. (MCCCLXIX…COMUNE…LINARI…P.TO APPIANO) Boven het waterreservoir bevindt er zich een kleine kamer dat een gedeelte was van het vroegere gemeentehuis, met daartegen een klein pleintje dat “platea communis” werd genoemd. Het gebouw werd afgebroken in 1844 omdat het te gevaarlijk werd. De begrensde muren van het kasteel maakten dat de huisjes bijna op elkaar stonden. Vele huisjes waren hutjes of krotten. In het kasteel leefden enkele rijke families, maar meer families bestonden uit mensen die hun zwaar werk met veel zweet uitvoerden. Het grootste deel van de bevolking bezat niets Binnen de muren waren er in het tufsteen verschillende holen gemaakt die in het begin als woning dienden. Er werden veel wijngaarden, olijfbomen, tarwe en gerst gecultiveerd. De grond werd in “staioli” gemeten en verdeeld in “panora” en pugnora”. De olie werd gemeten in “broccola”.
Geldspelen waren verboden en er stonden strenge straffen op, zowel voor de speler als voor de toeschouwer. Waren wel toegelaten: schaken, “aliossi”, “marelle”(soort tegelspel) en pijlschieten. Zowel de eigenaars als mensen zonder bezit dienden belastingen te betalen aan de Kerk, en in de maand mei diende men de straten en rivieren in de eigen gemeente te herstellen. De eigenaars dienden ook de straten proper te houden en in augustus moesten de heggen gesnoeid worden. Indien gedurende een begrafenis iemand geen afscheid ging nemen van de dode werd hij gestraft met en boete van twintig munten. Ook was er een straf voorzien wanneer er niemand de priester opwachtte aan het huis van de overledene om die naar de kerk en kerkhof over te brengen. De vrijdag was het verboden om delinquenten op te pakken omdat het dan marktdag was van Sint Donatius. Het was ook verboden om stenen te gooien op het dak van de huizen. De boete werd verdubbeld wanneer er stenen naar vensters werden gesmeten waar een vrouw verbleef. Het dorp was versterkt aan de grens met de onverzoenlijke en twistzieke steden Siena en Florence. Er was veel ellende onder de boerenbevolking, kwam daar nog bovenop de voortdurende staat van oorlog tussen de twee steden. Bestormingen, doden, verwoestingen van gecultiveerde akkers en deportaties van inwoners waren daar allemaal het gevolg van. In het verleden was het hier zeker geen idyllische plek. Hoewel het dal tussen Linari en Sant’Appiano, Valcanora is genoemd. En dit verwijzend naar het gezang van de overvloed van vogels, het geluid van de twee waterbronnen, en de geur van de bloemen uit het bos.
KERKEN VAN LINARI:
De kerk van S. Stefano te Linari, gesituëerd buiten het kasteel en ten zuidwesten van de heuvels uitziend op de vallei van de Elsa werd beschreven als een eenvoudige kerk toebehorend aan het grondgebied van Emifonte vooraleer ze werd vernietigd op 7 april 1202. Tussen 1260 en 1266 onderging men zware beschadigingen door de Florentijnse Gibellijnen die de eigendommen van de Florentijnse Guelfen vernietigden. Vanaf 1266 tot 1277 werd ze onderhorig aan de hoofdparochiekerk van Sant Appiano. Aan de kerk van S. Stefano was ook een gemeenschap van kanunniken verbonden zoals blijkt uit de Rationes Decimarim dd. 1276-77 en de daaropvolgende documenten. Gedurende de ganse veertiende eeuw was Linari en omgeving het centrum van talrijke verschuivingen waarvan de talrijke hospitalen en herbergen getuigen: Cortebuona (einde 1348), S. S.Niccolò (vanaf 1289, tegenwoordig verdwenen, waar de pelgrims naar Rome overnachtten), S. Maria (1313). Deze functies brachten bij tot een discrete welvaart in de ganse veertiende eeuw. De afwezigheid van priesters op de plaats zelf bracht een aftakeling van de kerk mee. In 1446 was ze bijna volledig verwoest. De kerk onderging in de zeventiende eeuw ingrepen met veel barokke elementen. Rond 1930 werden restauratiewerken uitgevoerd waarbij de middeleeuwse structuur aan het licht kwam en werden de barokke elementen verwijderd zodat haar originele soberheid terugkwam. De structuur van deze landelijke kerk is typisch voor de veertiende eeuw. Een rechthoekige plattegrond gebouwd in stenen met gotische elementen in de bogen van de vensters met één opening, zonder apsis en met zandstenen als basis. Onder de dakhelling van elke laterale muur bevinden zich zes vensters, terwijl aan de voorgevel een ronde boog de moderne poort domineert. Aan de muur van de galerij zijn drie vensters met archivolten in baksteen. Romaanse elementen zijn zichtbaar in het lagere gedeelte van de muur aan de noordzijde waar een elegante deur met een boog gemaakt uit origineel Florentijns terracotta is. De draagbalk is in een zigzagmotief. Dit alles wijst erop dat de kerk werd gebouwd tussen de elfde en dertiende eeuw.
De archivolt van de deur tussen het koor en de sacristie is veertiende-eeuws .Binnenin is er een éénkleurig fresco van een draak die een man en een ridder met lans verslindt. De klokkentoren, in vierkantsvorm en gotisch van stijl, zou meer elan gehad hebben indien het piramidepunt zou afgewerkt zijn. Dicht bij de kerk is er een oratorium van de laat zeventiende eeuw, opgedragen aan S. Carlo Borromeo die er te gast was. Op het altaar van het oratorium is er een stenen tabernakel met renaissancestijl. In het timpaan is er een trinitair zinnebeeld dat drie gebaarde gezichten voorstelt. Dit zinnebeeld, hoewel niet gewaardeerd door de kerkelijke overheid, vindt men ook in de meer belangrijke kerken zoals S. Stefano en S. Trinità in Florence. In de kerk vierde men het feest van S. Apollinare omdat men dacht dat de naam Linari afkomstig was van de naam van de heilige. In de kerk worden er erediensten gehouden en kan bezocht worden. De kerk S. Maria te Linari was de parochiekerk van het kasteel en werd gebouwd op de plaats van de rotsburcht in de dertiende eeuw. De Romaanse constructie had een kleine halfronde apsis die verdwenen is bij de zeventiende-eeuwse verbouwing. In het binnengedeelte van de kerk zijn de barokke structuren aan het vervallen. De mooie klokkentoren daartegen die in de zeventiende eeuw werd gebouwd is een mooi zicht tussen de heuvels. Het was vanaf die kerk dat de inwoners van Linari de hulp of vijanden die arriveerden in zicht kregen. De vijand had geen vrije weg en moest langsheen het kasteel om naar Poggibonsi en Certaldo te gaan.. Hij verschool zich in de bossen en moest de bergrivieren doorwaden die soms de Valcanora onder water deden lopen. De kerk deed ook dienst als zetel van de volksvertegenwoordiging en van de Raad. Op het einde van 1313 had de kerk twee genootschappen: de sociëteit “Sancte Marie” dat de pelgrims en armen onderdak gaf en de sociëteit “discipline” dat een vereniging was van boetelingen, zoals er veel waren in de steden als Florence en Siena. De kerk had heel wat kunstwerken: twee schilderijen op paneel voorstellend de madonna met kind en heiligen. Deze werken werden door Florentijnse schilders gemaakt in de veertiende en vijftiende eeuw. Momenteel worden ze bewaard in de pastorie van S. Stefano.
WERKEN:
Mary with her child “S. Dorotea and Santa Lucia”. The paint made on a table (100 per 54 cm) represents Mary with her child between S. Dorotea it dated back to the florentine school of XIV century and it is attributed to a painter which is similar in style to Jacopo di Cione. The Madonna di Linari belongs to what is called sfera orcagnesca but it show an high artistic quality. We can see how the plastic mass of Mary take field on the entire square and how this sign of effusion is accompained by a little raise of the face. We can see the grace of the Saintswhich as little statues decorate the sacred group. We can notice also how the painter lean on the modelled stop the gradations which are similar to light gloves.
“S. Pietro fra Paolo e Giovanni Battista” is a work which represents peace, nice work made by chiselled and gold coper of Filarete. It belongs to the florentine school of the XV century. It was ascribed to Filarete because there are a lot of similarities with the door of the Vaticano. There are the same faces, the same way of drawing the beardes with subtle lines and similar decorations like for example Funds operated as a bizantiza ivory, heads of the putto in the lateral lunettes, the winged puttos, the architecture with corinthianfluted columns. The only important difference is in the drapery taht in Lipari is more free, fluid and plastic (it derived from the Ghibertinian phase of Donatello) while in Rome it was more rigid and linear. The peace of Linari seems to be antecedent to the Roman activity of the artist. In this case it would represent an aspect of his florentine.
Linari
Agriturismo Podere Sertofano di Società agricola Rubino S.S
Str. di Linari S. Stefano, 1/3
50028 Barberino Tavarnelle – Chianti – Florenz – Toskana – Italien
Tel/Fax.(+39) 055 8078856 - Cell. 3395657393
info@linearis.it - linarisnc@pec.it / poderesertofano@gmail.com - societarubino@pec.agritel.it
Copyright ® 2024 - All rights reserved
Realizzazione siti Internet InYourLife